Brief van Kardinaal Sarah over de liturgie volgens Sacrosanctum Concilium

406-4515-cardinal-sarah-003Zal, vijftig jaar na de publicatie ervan door Paus Paulus VI, de Constitutie over de Heilige Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie eindelijk gelezen gaan worden? Sacrosanctum Concilium is niet slechts een eenvoudige catalogus van recepten voor hervorming, maar een ware en juiste Magna Carta voor alle liturgische handelingen. In die Constitutie gaf het Oecumenisch Concilie ons een meesterlijke les in methodologie. In plaats van te volstaan met een disciplinaire en uiterlijke benadering van de liturgie, roept het Concilie ons op om de essentie van de liturgie te overwegen. Het handelen van de Kerk komt altijd voort uit wat zij ontvangt en overweegt uit de openbaring. De pastorale praktijk kan niet worden gescheiden van de leer.

In de Kerk is de actie gericht op de contemplatie (vg. §2). De Constitutie van het Concilie nodigt ons uit de Trinitaire oorsprong van het werk van de liturgie te herontdekken. Het Concilie onderstreept juist ook de continuïteit tussen de missie van Christus de Verlosser en de liturgische missie van de Kerk. “Gelijk dus Christus door de Vader is gezonden, zo heeft ook Hij de apostelen gezonden” zodat “door het offer en de sacramenten, waarom zich heel het liturgisch leven beweegt” zij “het heilswerk” mogen volbrengen (§6).

De liturgie in actie is dus niets anders dan het werk van Christus in actie. De liturgie is in essentie actio Christi: “Dit werk nu van de verlossing der mensen en van Gods volmaakte verheerlijking heeft Christus de Heer volbracht” (§5). Hij is de hogepriester, het ware onderwerp, de ware hoofdrolspeler van de liturgie (vg. §7). Als dit belangrijke principe niet in geloof wordt aangenomen loopt men het risico de liturgie te reduceren tot een menselijke handeling, tot het zichzelf vieren van de gemeenschap.

Het ware werk van de Kerk bestaat, in tegendeel, uit het binnengaan in de handeling van Christus, ten diepste meewerken aan de opdracht die Hij van de Vader heeft ontvangen. Daarom is “de volheid van de goddelijke eredienst ons geschonken” want “Zijn mensheid was, in de eenheid van de persoon van het Woord, het instrument van ons heil” (§5). De Kerk, het Lichaam van Christus, moet op haar beurt een instrument worden in de handen van het Woord.

Dit is de uiteindelijke betekenis van het sleutelconcept van de conciliaire Constitutie, de participatio actuosa. Voor de Kerk bestaat deze deelname uit het worden van een instrument van Christus de Priester, om zo deel te hebben aan Zijn Trinitaire missie. De Kerk deelt in het liturgische werk van Christus in zoverre zij Zijn instrument is. Zo gezien kunnen woorden over de “vierende gemeenschap” een mate van dubbelzinnigheid bevatten die ware voorzichtigheid vereist (vg. de Instructie Redemptionis sacramentum, §42). Participatio actuosa moet daarom niet worden gezien als de noodzaak om iets te doen. Op dit punt is de leer van het Concilie vaak verdraaid. Het is veeleer een kwestie van het toelaten dat Christus ons vastneemt om ons met Zijn offer te verenigen.

Liturgische participatio moet daarom worden begrepen als een genade van Christus die de Kerk “steeds tot Zijn deelgenote” maakt (Sacrosanctum Concilium 7). Hij is degene die het initiatief neemt, die voorrang heeft. Het is de Kerk “die haar Heer aanroept en door Hem haar eredienst verricht voor de eeuwige Vader” (§7).

De priester moet daarom dit instrument worden dat Christus door zich heen laat stralen. Zoals onze Heilige Vader Paus Franciscus recent memoreerde is de celebrant niet de gastheer van een show, hij moet niet op zoek zijn naar de bevestiging van de gemeente, voor hen staan alsof zij geroepen waren voornamelijk met hem in dialoog te treden. Binnengaan in de geest van het Concilie betekent – daarentegen – onszelf wegcijferen, de schijnwerper afwijzen.

In tegenstelling tot wat soms is beweerd is het in volledige overeenstemming met de conciliaire Constitutie – het is zelfs volledig passend – dat iedereen, priesters en congregatie, zich samen naar het oosten richt tijdens de schuldbelijdenis, het zingen van het Gloria, de voorbeden, en het Eucharistisch gebed, om zo het verlangen uit te drukken om mee te werken aan het werk van aanbidding en verzoening dat Christus verricht heeft. Deze praktijk zou een zeer goede plaats hebben in kathedralen, waar het liturgisch leven voorbeeldig moet zijn (vg. §41).

Natuurlijk is het duidelijk dat er andere delen van de Mis zijn waarin de priester, handelend in persona Christi Capitis, een huwelijksdialoog aangaat met de gemeente. Maar dit gesprek van aangezicht tot aangezicht heeft geen andere functie dan te leiden tot een tete-à-tete met God, dat, door de genade van de Heilige Geest, een gesprek van hart tot hart wordt. Het Concilie stelt daarom aanvullende manieren voor om deelname te bevorderen: “de acclamaties van het volk, de antwoorden, het psalmgezang, de antifonen, de liederen en ook de handelingen en gebaren en de juiste lichaamshouding” (§30).

Een haastige en al te menselijke lezing van de Constitutie heeft tot de conclusie geleid dat de gelovigen constant bezig gehouden moeten worden. De moderne westerse manier van denken, gevormd door technologie en verblind door de media, heeft de liturgie willen veranderen in een winstgevende voorstelling. In die geest hebben velen geprobeerd de vieringen feestelijk te maken. Gedreven door pastorale zorgen presenteren liturgische dienstverleners soms vieringen waar elementen van werelds vermaak zijn ingevoerd. Hebben we geen wildgroei van getuigenissen, handelingen en applaus meegemaakt? Er wordt gedacht dat dit de deelname van de gelovigen zal bevorderen, terwijl het in feite de liturgie tot een menselijke speelbal reduceert.

“Stilte is geen deugd, geluid is geen zonde, dat is waar,” zegt Thomas Merton, “maar de drukte en verwarring en het constante lawaai van de moderne maatschappij [of van sommige Afrikaanse Eucharistische liturgieën] zijn  een uitdrukking van de sfeer van haar grootste zonden – haar goddeloosheid, haar wanhoop. Een wereld van propaganda, van eindeloze discussie, gescheld, kritiek, of simpelweg geklets, is een wereld zonder iets om voor te leven… De Mis wordt lawaai en verwarring; gebed – innerlijk of uiterlijk lawaai” (Thomas Merton, The Sign of Jonas, passim).

We lopen het echte risico dat er geen plaats meer is voor God in onze vieringen, en we zo in de verleiding komen van de Israëlieten in de woestijn. Zij wilden een aanbiddingscultus scheppen die beperkt was tot hun eigen maat en bereik, en laten we niet vergeten dat zij uiteindelijk plat op de grond lagen voor het afgodsbeeld van het gouden kalf.

De tijd is gekomen om te luisteren naar het Concilie. De liturgie is “op de eerste plaats een eredienst is aan de majesteit Gods” (§33). Het kan ons slechts vormen en onderwijzen in de mate dat het volledig gericht is op de goddelijke eredienst en de verheerlijking van God. De liturgie brengt ons werkelijk in de aanwezigheid van de goddelijke transcendentie. Ware deelname betekent de hernieuwing van die “verwondering” in ons die de Heilige Johannes Paulus II zo hoog in het vaandel had staan (vg. Ecclesia de Eucharistia, §6). Deze heilige verwondering, deze vreugdevolle eerbied, vraagt om onze stilte voor de goddelijke majesteit. We vergeten vaak dat heilige stilte één van de manieren is die het Concilie heeft aangewezen ter bevordering van de deelname.

Als de liturgie het werk van Christus is, is het dan nodig dat de celebrant er zijn eigen commentaar aan toevoegd? We moeten onthouden dat als het missaal commentaar toestaat, dit geen wereldlijke, menselijke verhandeling moet worden, een min of meer subtiel commentaar op de actualiteit, of een banale groet aan de aanwezigen, maar veeleer een korte exhortatie om binnen te gaan in het mysterie (vg. Algemene Introductie op het Romeins Missaal, §50).

Wat betreft de homilie, ook dit is een liturgische handeling met eigen regels. De participatio actuosa in het werk van Christus vooronderstelt dat men het wereldlijke achter zich laat om binnen te kunnen gaan in de “heilige handeling bij uitstek” (vg. Sacrosanctum Concilium, §7). “We beweren, ietwat arrogant, dat we binnen de menselijke sfeer blijven om binnen te kunnen gaan in het goddelijke” (Robert Sarah, God or Nothing, Ignatius Press, hoofdstuk IV).

Wat dit betreft is het betreurenswaardig dat het priesterkoor in onze kerken niet puur gereserveerd is voor de goddelijke eredienst, dat mensen er in dagelijkse kleding komen, dat de heilige ruimte niet duidelijk is afgegrensd door de architectuur. En omdat, zoals het Concilie leert, Christus aanwezig is in Zijn woord wanneer het verkondigd wordt, is het net zo schadelijk als lectoren niet op een manier gekleed zijn die laat zien dat wat zij uitspreken geen menselijke woorden zijn, maar het Woord van God.

De liturgie is een fundamenteel mystieke en contemplatieve werkelijkheid, en daarom buiten het bereik van ons menselijk handelen; zelfs de participatio is een genade van God. Het vooronderstelt van onze kant openheid naar het mysterie dat gevierd wordt. Om die reden moedigt de Consitutie een volledig begrip van de riten aan (vg. §34) en schrijft tegelijkertijd voor dat “de gelovigen de vaste delen van de Mis, die op hen betrekking hebben, ook in het Latijn samen kunnen bidden of zingen” (§54).

In werkelijkheid komt een begrip van de riten niet tot stand door de menselijke rede op zichzelf, alsof dat alles zou kunnen bevatten, begrijpen, onder de knie krijgen. Een begrip van de heilige riten is de vrucht van de sensus fidei, dat levend geloof door symboliek uitoefent en meer door affiniteit dan door concepten begrijpt. Zulk begrip vooronderstelt dat men door bescheidenheid dichter tot het mysterie komt.

Maar zullen wij de moed hebben het Concilie helemaal tot op dit punt te volgen? Het is echter alleen deze lezing, verlicht door het geloof, dat de basis voor evangelisatie vormt. Zeker, “de liturgie [laat] de Kerk aan de buitenstaanders … zien als een voor de volken opgeheven banier, waaronder de verstrooide kinderen van God samengebracht moeten worden” (§2).

Het mag niet langer een plaats van ongehoorzaamheid aan de voorschriften van de Kerk zijn. Specifieker, de liturgie kan geen gelegenheid zijn voor verdeeldheid onder christenen. Dialectische lezingen van Sacrosanctum Concilium, of de hermeneutiek van scheuring volgens de één of andere betekenis, zijn geen vruchten van een geloofsgeest.

Het Concilie heeft niet willen breken met de liturgische vormen die zij uit de traditie had geërfd – het wilde deze juist uitdiepen. De Constitutie stelt “dat de nieuwe vormen als het ware organisch voortkomen uit de reeds bestaande vormen” (§23). Zo is het noodzakelijk dat zij die volgens de usus antiquior vieren dit doen zonder een geest van tegenstand, en dus in de geest van Sacrosanctum Concilium.

Evenzo zou het een vergissing zijn om de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus te beschouwen als voortkomend uit een andere theologie dan die van de hervormde liturgie. En men mag hopen dat een toekomstige uitgave van het Missaal de schuldbelijdenis en het offertorium van de usus antiquior zou bevatten, om zo het feit te onderstrepen dat de twee liturgische vormen licht op elkaar werpen, in continuïteit en zonder tegenstand.

Als we in deze geest leven, zal de liturgie niet langer een locus zijn voor rivaliteit en kritiek, en zullen we eindelijk actief deelnemen aan die liturgie  die “gevierd wordt in de heilige stad Jeruzalem, waarheen wij als pelgrims op weg zijn, waar Christus zetelt aan de rechterhand van Gods, als bedienaar van het heiligdom en van de ware tabernakel” (§8).

ROBERT KARDINAAL SARAH

12 juni 2015

One thought on “Brief van Kardinaal Sarah over de liturgie volgens Sacrosanctum Concilium”

Comments are closed.