Geloofsmanifest

“Laat uw hart niet verontrust worden” (Joh. 14:1)

Geconfronteerd met een toenemende verwarring over de leer van het geloof hebben vele bisschoppen, priesters, religieuzen en lekengelovigen van de Katholieke Kerk mij gevraagd een publieke verklaring te geven over de waarheid van de openbaring. Het is de eigen taak van de herder om zij die aan hen zijn toevertrouwd te begeleiden op de weg van de verlossing. Dit kan alleen slagen als zij deze weg kennen en haar zelf volgen. Hier zijn de woorden van de apostel van toepassing: “In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen” (1 Kor. 15:3). Tegenwoordig zijn vele christenen zich niet langer bewust van de fundamentele leerstellingen van het geloof, zodat er een groeiend gevaar is om de weg naar het eeuwig leven mis te lopen. Het blijft echter de doelstelling van de Kerk om de mensheid naar Jezus Christus te brengen, het licht der volkeren (zie LG 1). In deze situatie doet zich de vraag naar orientatie voor. Volgens Johannes Paulus II is de Catechismus van de Katholieke Kerk “een betrouwbare leidraad” voor de geloofsleer (Fidei Depositum IV). Zij is geschreven met het doel om het geloof te sterken van de broeders en zusters wiens geloof sterk beproefd is door de “dictatuur van het relativisme”.

1. De ene en drieëne God, geopenbaard in Jezus Christus

De belichaming van het geloof van alle christenen is samengevat in de verkondiging van de Allerheiligste Drieënheid. We zijn allen leerlingen van Jezus en kinderen en vrienden van God geworden door ons doopsel in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Het onderscheid van de drie personen in de goddelijke eenheid (CKK 254) geeft een fundamenteel verschil aan in het geloof in God en het beeld van de mens met andere religies. Religies verschillen juist over dit geloof in Jezus de Christus van mening. Hij is de ware God en de ware mens, door de Heilige Geest verwekt en geboren uit de Maagd Maria. Het vleesgeworden Woord, de Zoon van God, is de enige verlosser van de wereld (CKK 679), en de enige Middelaar tussen God en mensen (CKK 846). Daarom verwijst de eerste brief van Johannes naar degene die Zijn goddelijkheid ontkent als een antichrist (1 Joh. 2:22). Wij zijn in staat deze terugval in oude ketterijen, die Jezus Christus slechts ziet als een goed mens, broeder en vriend, profeet en moralist, vastberaden te weerstaan. Hij is in de eerste plaats het Woord dat met God was en dat God was, de Zoon van de Vader, die onze menselijke natuur aannam om ons te verlossen en die zal komen om de levenden en de doden te oordelen. Wij aanbidden slechts Hem, in eenheid met de Vader en de Heilige Geest, als de ene en ware God (CKK 691).

2. De Kerk

Jezus Christus heeft de Kerk gesticht als een zichtbaar teken van en middel tot de verlossing, verwezenlijkt in de Katholieke Kerk (CKK 816). Hij gaf Zijn Kerk, die is voortgekomen uit de zijde van Christus, die stierf aan het kruis (CKK 766), een sacramentele structuur die zal blijven bestaan totdat het koninkrijk volledig verwezenlijkt is (CKK 765). Christus, het hoofd, en de gelovigen als ledematen van het lichaam, vormen een mystiek persoon (CKK 795), de reden dat de Kerk heilig is, want de ene Middelaar heeft haar zichtbare structuur vormgegeven en onderhouden (CKK 771). Door haar wordt het verlossende werk van Christus tegenwoordig en tijd en ruimte, door middel van het vieren van de heilige sacramenten, met name het Eucharistisch offer, de Heilige Mis (CKK 1330). De Kerk brengt met de auhoriteit van Christus de goddelijke openbaring over, dat zich uitstrekt tot alle elementen van de leer, “met inbegrip van de moraal, zonder welke de heilswaarheden van het geloof niet bewaard, verkondigd of toegepast kunnen worden” (CKK 2035).

3. De sacramentele orde

De Kerk is het universele heilssacrament in Jezus Christus (CKK 776). Zij geeft niet zichzelf weer, maar het licht van Christus, dat haar gelaat verlicht. Maar dit gebeurt alleen als de in Jezus Christus geopenbaarde waarheid het referentiekader wordt, in plaats van de mening van de meerderheid of de tijdsgeest; want Christus heeft zelf de volheid van genade en waarheid aan de Katholieke Kerk toevertrouwd (CKK 819), en Hij is zelf aanwezig in de sacramenten van de Kerk.

De Kerk is niet een door mensen gemaakt vereniging wiens structuur door haar leden bijeen is gestemd. Zij heeft een goddelijke oorsprong. “Christus zelf is de bron van het ambt in de Kerk. Hij heeft het ingesteld, en er gezag, een zending, een oriëntatie en een bestemming aan gegeven” (CKK 874). De waarschuwing van de apostel geldt vandaag nog steeds, dat een ieder die een ander evangelie verkondigt vervloekt is, “al zouden wijzelf of een engel uit de hemel [het] verkondigen” (Gal. 1:8).  De verkondiging van het geloof is onlosmakelijk verbonden met de menselijke geloofwaardigheid van haar boodschappers, die in sommige gevallen de mensen die aan hen waren toevertrouwd hebben verlaten, hen hebben verontrusd en hun geloof ernstige schade hebben berokkend. Hier beschrijft het Schriftwoord degenen die niet luisteren naar de waarheid en hun eigen wensen nastreven, die hun oren tevreden stellen omdat zij de gegronde leer niet kunnen verdragen (zie 2 Tim. 4:3-4).

De taak van het Magisterium van de Kerk is “het beschermen [van God’s volk] tegen afwijkingen en tekortkomingen” om “het de objectieve mogelijkheid geven zonder dwaling het authentieke geloof te belijden” (CKK 890). Dit is met name zo met betrekking tot alle zeven sacramenten. De Heilige Eucharistie is “de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven” (CKK 1324). Het Eucharistisch offer, waarin Christus ons opneemt in Zijn offer aan het kruis, is gericht op de meest intieme vereniging met Hem (CKK 1382). Daarom maant de Heilige Schrift met betrekking tot het ontvangen van de Heilige Communie: “Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en bloed des Heren” (1 Kor. 11:27). “Hij die zich van een zware zonde bewust is, moet het Sacrament van de Verzoening ontvangen voordat hij te communie gaat” (CKK 1385). Vanuit de innerlijke logica van het sacrament volgt dat gescheiden en burgerlijk hertrouwde mensen, wiens sacramentele huwelijk voor God bestaat, evenals die christenen die niet in volledige eenheid met het katholieke geloof en de Kerk zijn, en allen die niet de juiste innerlijke gerichtheid hebben, de Heilige Eucharistie niet vruchtbaar ontvangen (CKK 1457),  omdat het hen niet tot de verlossing brengt. Het uitleggen hiervan komt overeen met de geestelijke genadewerken.

Het minstens één maal per jaar opbiechten van zonden in de Heilige Biecht is één van de geboden van de Kerk (CKK 2042). Als de gelovigen niet langer hun zonden opbiechten en de kwijtschelding van hun zonden niet langer ervaren, wordt verlossing onmogelijk; immers, Jezus Christus werd mens om ons van onze zonden te verlossen. De kracht van de vergeving die de Verrezen Heer aan de apostelen en hun opvolgers in het bisschops- en priesterambt heeft gegeven, is ook van toepassing op dodelijke en dagelijkse zonden die we na het Doopsel begaan. De vorm van biechten die tegenwoordig populair is laat zien dat het geweten van de gelovigen niet voldoende gevormd is. De genade van God is ons gegeven zodat wij Zijn geboden navolgen om één te worden met Zijn heilige wil, en niet om de oproep tot bekering te ontlopen (CKK 1458).

“De priester zet het verlossingswerk op aarde voort” (CKK 1589). De wijding van de priester verleent hem “een gewijde macht” (CKK 1592), die onvervangbaar is omdat Christus er sacramenteel door aanwezig wordt in Zijn verlossend handelen. Daarom kiezen priesters vrijwillig voor het celibaat als “een teken van nieuw leven” (CKK 1579). Het gaat om de zelfgave in de dienst van Christus en Zijn komend rijk.

4. Morele wet

Geloof en leven zijn onafscheidelijk, want geloof zonder daden is dood (CKK 1815). De morele wet is het werk van goddelijke wijsheid en leidt de mens naar de beloofde zaligheid (CKK 1950). Daarom is kennis van de “goddelijke en natuurlijke wet” nodig om het goede te doen en dit doel te bereiken (CKK 1955). Het aannemen van deze waarheid is van essentieel belang voor alle mensen van goede wil. Hij die in doodzonde sterft zonder er berouw over te hebben gehad zal voor eeuwig van God gescheiden zijn (CKK 1033). Dit leidt tot praktische gevolgen voor het leven van christenen, die vandaag de dag vaak genegeerd worden (CKK 2270-2283; 2350-2381). De morele wet is geen last, maar deel van die bevrijdende waarheid (vg. Joh. 8:32) waardoor de christen op het pad van de verlossing loopt en die niet gerelativeerd mag worden.

5. Eeuwig leven

Velen vragen zich vandaag de dag af welk doel de Kerk nog heeft in haar bestaan, wanneer zelfs bisschoppen de voorkeur geven aan politiek boven het verkondigen va het geloof als geloofsonderwijzers. De rol van de Kerk moet niet verwateren in trivialiteiten, maar haar juiste plaats moet worden gezien. Elke mens heeft een onsterfelijke ziel, dat in de dood van het lichaam wordt gescheiden, wachtend op de verrijzenis van de doden (CKK 36). De dood maakt de beslissing van de mens aangaande God definitief. Iedereen wordt meteen na de dood beoordeeld (CKK1021). Zuivering is noodzakelijk, of de mens gaat direct naar de hemelse zaligheid en mag God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen. Er bestaat ook de afschuwelijke mogelijkheid dat een mens tot het allerlaatste einde tegen God gekeerd blijft, en door Zijn liefde definitief af te wijzen “onmiddellijk voor eeuwig verdoemd wordt” (CKK 1022). “God heeft ons geschapen zonder ons, Hij heeft ons niet willen redden zonder ons” (CKK 1847). De eeuwige straf in de hel is een vreselijke realiteit die – volgens de getuigenis van de Heilige Schrift – allen treft “die sterven in staat van doodzonde” (CKK 1035). De christen gaat door de smalle poort, “want de weg die naar de ondergang voert is wijd en breed, en velen zijn er die hem inslaan” (Matt. 7:13).

Blijven zwijgen over deze en andere waarheden van het geloof en mensen zo onderwijzen is het grootste bedrog waar de Catechismus met kracht tegen waarschuwd. Het is de laatste test van de Kerk en leidt de mens naar een religieus waanbeeld. “De prijs die zij daarvoor betalen is dat zij afvallen van de waarheid” (CKK 675); het is het bedrog van de Antichrist. HIj zal alle verlorenen verleiden, “omdat zij zich hebben afgesloten voor de liefde tot de waarheid, die hen had kunnen redden” (2 Tess 2:10).

Oproep

Als arbeiders in de wijngaard van de Heer hebben we allen een verantwoordelijkheid om deze fundamentele waarheden te bewaren, door vast te houden aan wat wij zelf hebben ontvangen. We willen bemoedigen om vastberaden de weg van Jezus Christus te gaan, om eeuwig leven te behalen door het navolgen van Zijn geboden (CKK 2075).

Laten we de Heer vragen ons te leren hoe groot de gave van het katholieke geloof is, waardoor de deur naar het eeuwig leven opengaat. “Als iemand zich schaamt over Mij en mijn woorden ten overstaan van dit overspelig en zondig geslacht, zal ook de Mensenzoon zich over hem schamen, wanneer Hij, vergezeld van de heilige engelen, komt in de heerlijkheid van zijn Vader” (Mar. 8:38). Daarom zijn wij toegewijd aan de versterking van het geloof door het beleiden van de waarheid die Jezus Christus zelf is.

Ook wij, in het bijzonder wij bisschoppen en priesters, worden aangesproken als Paulus, de apostel van Jezus Christus, deze waarschuwing geeft aan Timoteüs, zijn metgezel en opvolger: “Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning en bij zijn koningschap: verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in een woord, geef uw onderricht met groot geduld. Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak, die hun naar de mond praten. En zij zullen hun oren sluiten voor de waarheid om te luisteren naar allerlei mythen. Maar gij, blijf nuchter bij dit alles, aanvaard uw lijden, doe het werk van een evangelist, wijd u geheel aan uw dienst” (2 Tim. 4:1-5).

Moge Maria, de Moeder van God, voor ons genade afsmeken om zonder twijfel trouw te blijven aan de belijdenis van de waarheid over Jezus Christus.

Eén in geloof en gebed,

Gerhard Kardinaal Müller, Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, 2012-2017.